(geschreven naar aanleiding van de voorstelling En Avant, Marche! van Frank Van Laecke & Alain Platel, NTGent & Les Ballets C De La B, gezien op de dag na 13 november 2015)
Na een nacht van horror had ik de grootste moeite mij te concentreren op wat mij aanvankelijk slechts toescheen als een requiem voor een Vlaanderen dat, voor zover het al bestond buiten de herinneringen van een stel grijsaards, nu helemaal irrelevant geworden leek. Ik heb in mijn leven nooit een fanfare voorbij zien trekken en het patina van eenvoudiger tijden dat men dit soort folkloristische aangelegenheden veelal probeert mee te geven, is mij vreemd. De nostalgie naar een Vlaanderen van ver voor mijn geboorte laat ik gaarne over aan mensen die daar de tijd voor hebben. Daarbij heb ik mijn Claus gelezen en weet ik wel beter.
Nochtans probeerden de acteurs en muzikanten mijn interesse te wekken. Er werden (dat woord alleen al) ‘leuke’ dingen gedaan maar mijn aandacht verslapte onvermijdelijk toen de teksten niet veel meer bleken te zijn dan een, naar ik hoop, parodistisch amalgaam van volkswijsheden (en dit alles in een mengelmoes van talen) die voor een deel van het publiek grappig waren omdat zij uit de mond kwamen van die acteur uit Het Eiland en In de Gloria. Met alle respect voor Wim Opbrouck.
(En toch, even, de wanhoop die de kop opsteekt; “Ik ben bang. Voor de lucht. De zee. Ik heb de moed niet om door te gaan.” In de sfeer van algehele joligheid, een beklemmend intermezzo. Waar kwam dit opeens vandaan?)
De stoet sleepte zich moeizaam voort van de ene humoristische scene naar het volgende fanfarenummer. Wat mij betreft mogen ze die hele kopersantenboetiek begraven naast die andere verloren kunsten als daar zijn kantklossen en … het ontbreekt mij aan energie om een tweede voorbeeld te vinden. U begrijpt mij wel.
Het licht gaat uit. Het publiek begint te applaudisseren (zoals dat van haar verwacht wordt) en ik kan naar huis gaan. Ware het niet voor de kreet die de ‘acto secundo’ aankondigt. En toen begon het feest.
De tweede act durfde het aan naar de toekomst te kijken en een duik te nemen in de mogelijkheden die de fanfaremuziek totnogtoe onontgonnen had laten liggen. Een danser (Al mijn toekomstige koninkrijken voor de beloftes van dit lichaam!) wist het ritme van de muziek naar boven te halen en deed ons er in zijn eentje aan herinneren dat muziek een even natuurlijke als onoverkomelijke macht over de spieren en zenuwuiteinden van ons lichaam heeft. Het was lang geleden dat ik nog zoveel vreugde op scène had gezien. Dit is de Alain Platel van Coup Fatal, ‘mijn’ Alain Platel. Met behulp van drumstokken en elk materiaal voorhanden bleef the beat on and on and on gaan en deed zij mij uit mijn neergedrukte stemming ontwaken.
Paris is burning et alors? On danse! Omdat we godverdomme kunnen dansen. Omdat wij geen woorden maar elkaar nodig hebben. Omdat wij het voorrecht hebben te mogen dansen en de plicht ons van dit recht te bedienen. Omdat wij alleen helden kunnen zijn als wij de moed hebben onze kwetsbaarheid te tonen. Omdat wij, ondanks wat alle valse profeten beweren, vaak niet meer zijn dan hulpeloze stukken vlees die niets anders kunnen doen dan zich tegen elkaar aandrukken in wat in het beste geval wel eens een sierlijk pas de deux zou kunnen zijn.
Het beeld van de mastodont Wim Opbrouck dansend met een lichaam dat alle levenslust ter wereld leek te bevatten, is van een bovenaardse schoonheid die zich in mij vertaalde als hernieuwde hoop en levenslust. Dit lijf dat de zwaarte van decennialange theatergeschiedenis met zich meedroeg, werd opnieuw vederlicht in de armen van een jonge faun. Het Vlaamse verleden dat zo-even nog ten grave werd gedragen , is heropgestaan door een injectie van hedendaagse dans en muziek en jeugd. Verleden en heden daagden elkaar uit te kijken naar wat nog komt.
Dit requiem bleek een geloofsbelijdenis te zijn.
En avant, marche! A l’avenir.