Een concert van een strijkkwartet achteraf beschrijven of bespreken is geen sinecure. Je moet het niet alleen even hebben over de muzikanten, of de kamermuziek-cultuur waarbinnen het genre strijkkwartet een prominente rol opneemt. Je wil natuurlijk ook de muziek die je hoorde ‘aanschouwelijk’ maken en enkele woorden schrijven over de manier waarop de muziek gespeeld werd.
Een poging in één zin:
De muzikanten van zeer hoog niveau waren perfect ingebed in de cultuur van het strijkkwartet, waaruit ze drie magistrale werken putten, het eerste van Mendelssohn, die verder borduurt op het idioom van zijn voorgangers Beethoven en Schubert, was licht verteerbaar met een leuke tarantella in het slotdeel en zorgde voor een ideale binnenkomer, dan een absoluut hoogtepunt in de muziekgeschiedenis en in dit concert, de grosse fuge in Bes, opus 133 van Beethoven, dat nog steeds een beetje vreemd doet aan de oren, dankzij gewaagde dissonanten, complex contrapunt en een klankenlabyrint en tot slot het laatste strijkkwartet van Schubert, nr 15 in G dat een lyrisch en romantisch einde breidde aan een concert gespeeld door een begenadigd kwartet, dat met een mix van zuivere intonatie, communicatie, prachtig samenspel en voldoende individuele ruimte voor de muzikanten, het publiek ademloos deed luisteren en wegzinken in een bed van romantiek en zo op zijn hand kreeg.
Een poging in een beeld:
We zitten met zijn allen in de diepe buik van het schip. Met onze roeispanen zijn we afhankelijk van de stuurman, kapitein en matrozen. Zij loodsen ons door de storm. De cellist is de stuurman, de violiste de kapitein, de tweede viool spoort ons aan en de altviool is de niet te versmaden matroos die het vuile werk opknapt. We gaan van wal als de Goden ons gunstig gezind zijn, wind, stroming, tij, geen enkel slecht voorteken. In de warme zee van Mendelsohn drinken we van de rum, de stemming is opperbest, de spieren nog niet stram. Zalig zeeleven. Bij het oversteken van de grote oceaan van Beethoven komen we in wilde, stormachtige waters en stromingen. Er zit niets anders op dan ons te laten meevoeren en te vertrouwen op onze kapitein en stuurman. Het is alle hens aan dek en vechten om het schip door de klankengolven en de fluitende wind te loodsen. We moeten ons behelpen met alle kracht die we hebben. Met een gehavend maar fier schip komen we in de Schubuurt van onze bestemming. We luisteren naar een prachtig zeelied van de stuurman die ons met de cello terug naar veiliger oorden brengt. Moe maar tevreden en een avontuur rijker, komen we aan in de nieuwe wereld waar we op applaus worden onthaald. Het schip blinkt in de zon als we aan wal gaan en de deuren van de blauwe zaal openen.